Verenigde Oostindische Compagnie
Schouwenburg maakte een indeling van zijn onderzoeksgegevens
in vier rubrieken:
1) Zeevarenden die meer verdienden dan f. 14,-- per maand
(vooral het kader: schipper, stuurman, onderstuurman, bootsman,
schieman, bottelier, kok, zeilmakers, sommige kwartiermeesters,
een aantal kuipers, chirurgijns en ziekentroosters)
2) Zeevarenden die minder verdienden dan f. 14,-- per maand
(de "echte" zeevarenden als bosschieter/matroos,
bootsgezel, hooploper, jongen)
3) militairen (sergeant = commandant; korporaal, landspassaat,
adelborst, soldaten)
4) In de rubriek diversen komen voor: assistenten en
onderkooplieden, handwerkslieden, smeden, huistimmerlieden etc.
Door de Kamer Delft werden in de periode 1700-1750 118 schepen
uitgerust met in totaal 22021 opvarenden.
Daarvan waren 8096 personen uit Delft afkomstig.
Van de 22021 opvarenden waren er:
3956 kaderleden (waarvan 1636 uit Delft);
9771 gewone zeevarenden (waarvan 4362 uit Delft);
7562 militairen (waarvan 1919 uit Delft) en
732 overigen (waarvan 179 uit Delft).
Hoeveel van hen kwamen weer in Delft terug?
Dit was ongeveer 54% (kaderleden circa 66%; gewone zeevarenden
circa 60%;). Soldaten bleken een veel geringer overlevingskans te
hebben. Uit het ondezoek blijkt dan ook dat dienstnemen als
soldaat bij de Delftse bevolking weinig populair was. Sommige
zeelieden kwamen pas na 20 jaar terug, een enkeling zelfs na
veertig jaar!
De zeevarenden op de schepen die door de Kamer Delft werden
uitgerust, waren voor een zeer aanzienlijk deel uit Delft
afkomstig. Dit geldt zowel voor het kader als voor zeevarenden
van lager rang. Van de militairen kwamen er zeer weinig uit
Delft.
Het als normaal geaccepteerde beeld was dat slechts 1/3 van hen
die met de VOC naar Indië vertrokken waren vandaar weer
terugkeerden. Dit gaat voor de Delftenaren die in de 1e helft van
de 18e eeuw met Delftse schepen vertrokken, slechts op voor
militairen. Van het kader keerde 75% terug, van de zeevarenden
van lagere rang 60%.
In de periode 1750-1794 werden 81 schepen plus 3 pakketboten door
de Kamer Delft uitgerust met daarop in totaal 20844 opvarenden.
Daarvan waren 2456 personen uit Delft afkomstig. De 20884
opvarenden waren onder te verdelen in:
3023 kaderleden (waarvan 831 uit Delft);
10678 gewone zeevarenden (waarvan 1443 uit Delft);
6151 militairen (waarvan 116 uit Delft)
en overigen 92 (waarvan 66 uit Delft).
Door spanningen in de jaren 1770 en door de oorlog met de
Engelsen in de jaren 80 is het beeld anders dan dat van de
eerste helft van de 18e eeuw. Het aandeel van de Delftse
bevolking in de totale personeelsbezetting nam daarentegen af.
Het aantal door de Delftse bevolking geleverde kaderleden bleef
echter tot het einde der jaren zestig nagenoeg constant. Hoeveel mensen keerden naar Delft terug? Tot
ongeveer het midden van de jaren zeventig van de 18e eeuw vinden
we in vergelijking met de eerste periode uit deze eeuw weinig
verschillen. In totaal repatrieerde iets meer dan 50%; van het
kader kwam ruim 66% retour en voor de gewone zeevarenden kwam dat
neer op ongeveer 50%. In de latere jaren daalden deze
percentages.
Hoe lang bleef men weg?
In vergelijking met de cijfers uit de eerste helft van de 18e
eeuw valt geen noemenswaardige verandering te bespeuren tot aan
het midden van de jaren 1770. Voor hen die meer verdienden dan f.
14,-- vond Schouwenburg over de eerste helft van de 18e eeuw, dat
circa 78% na drie jaar was teruggekeerd. Over de 2e helft van
deze eeuw - tot 1780 - vinden we 81,5% dus zeker geen duidelijk
verschil. Voor hen die minder dan f. 14,-- verdienden leek er een
tendens iets sneller huiswaarts te keren:
Op "De Leyden" vinden we twee bemanningsleden terug die
uit Delft afkomstig waren: Jan van Eijsendoorn en Justus van
Brugge. Van Eijsendoorn scheepte zich in als soldaat en werd
later matroos. Hij keerde naar huis met een verdienste van ruim
455 gulden.
Timmerman Justus van Brugge was onfortuinlijker. Hij overleed
begin 1746 in het hospitaal te Batavia.