V.O.C

Verenigde Oostindische Compagnie

 

Inleiding...

Twee eeuwen lang heeft de Verenigde Oostindische Compagnie een belangrijke bijdrage geleverd aan de zich snel ontwikkelende economie van ons land. Tussen 1602 en 1799 groeide de handelsmaatschappij uit tot de eerste echte multinational ter wereld!.
  Geschiedenis...

In de laatste decennia van de twintigste eeuw is veel onderzoek gedaan naar de VOC. Die studies zijn hoofdzakelijk kwantitatief en economisch-historisch van aard. Ze hebben de kennis over het bedrijf vergroot, het inzicht verscherpt in het beleid in de Republiek en in Azië, in de omvang en de herkomst van het personeel, in het aantal schepen en de duur van de reizen. Maar wat binnen de kwantitatieve, historische-economische resultaten, achter de tabellen en grafieken, niet aan bod komt, zijn de persoonlijke ervaringen van het VOC-personeel. De VOC-dienaar heeft voor de huidige onderzoeker meestal wel een naam - terug te vinden in de goed bewaarde VOC-archieven - maar geen gezicht.
Toch zijn er bijna één miljoen mensen in dienst van de Compagnie naar Azië gevaren. Eén miljoen individuen, van scheepsjongen tot gouverneur-generaal, van soldaat op een afgelegen eilandje in de Molukken tot opperkoopman in Bengalen, van klerk op een buitenpost in India tot chirurgijn in het hospitaal van Batavia. Het waren allen individuen die kort of lang, met veel of weinig profijt, gezond of ziek, de Compagnie hebben gediend. Tweederde van hen heeft Europa nooit teruggezien.
In de literatuur bestaat een hardnekkig beeld van degenen die aanmonsterden bij de VOC. De honderdduizenden werknemers van de Compagnie en vooral de buitenlanders worden over het algemeen omschreven als arme gelukzoekers, als het uitschot van de Midden-Europese samenleving. Die beeldvorming is terug te voeren op uitlatingen in de zeventiende eeuw en wel van hen die in hogere rangen dienden, zoals de Nederlandse chirurgijn Nicolaas de Graaff, die in zijn 1703 verschenen "Oost-Indische Spiegel" het lagere volk aan boord en in Azië afschilderde als armoedzaaiers, leeglopers en bandieten, een ratjetoe van afgedankte soldaten, gefailleerde kooplieden en gesjeesde studenten. Dit beeld heeft tot op heden standgehouden.
Ook een auteur die zich in het begin van deze eeuw verdiepte in het leven aan boord van de schepen der VOC, J. de Hullu, omschreef deze mensen en vooral de soldaten als "Duitsers of andere vreemdelingen, die als afgedankte of gedeserteerde militairen of om andere redenen de wijk naar Holland hadden genomen. Platzak, het hoofd vol muizenissen, zonder werk..". In de inleiding uit 1980 van de heruitgave van De Hullu's artikelen lezen we ..."dat een baan bij de VOC, marine en leger over het algemeen alleen vervuld kon worden door armoedzaaiers, nog niet getrouwd en zonder zorg voor een gezin".
Gaastra schrijft in zijn "De geschiedenis van de VOC" dat in ieder geval de soldaten voortkwamen uit de onderste maatschappelijke lagen en dat er zich onder hen zeer veel buitenlanders bevonden. "Dienstneming bij de VOC was een noodsprong, een laatste keuze van diegenen die op de arbeidsmarkt geen plaats hadden kunnen vinden".

En nog zeer recent schreef de auteur van een studie over zeevarenden van het West-Friese platteland in de periode 1680-1720, dat de vaart op Azië geen goede naam had en door de plattelandsbevolking werd gemeden omdat het "mislukkelingen, herrieschoppers en kleine criminelen" waren die dienstnamen bij de VOC.

Van de bijna één miljoen mensen die tussen 1602 en 1795 in dienst van de VOC naar Azië zijn vertrokken, was globaal de helft buitenlander. Van hen vormden Duitsers verreweg het grootste deel; zij speelden dan ook een belangrijke rol binnen de VOC.
Over deze periode zijn een aantal reisverslagen bewaard gebleven.Roelof van Gelder heeft in zijn dissertatie van september 1997 de resultaten van zijn studie naar Duitsers in dienst van de VOC vastgelegd waarbij hij in totaal 47 reisverslagen van Duitse VOC-dienaren nader onderzocht. Jan Weerda's reisverslag "Die Batavische Seefahrt" uit 1715 telt 48 bladzijden, terwijl de tweede druk van Johann Gottliebs Worms "Ost-Indian - und Persianische Reisen" uit 1737 maar liefst 1280 bladzijden beslaat. Van Gelder's omslag toont het titelblad van "Orientalische Reise-Beschreibunge" van Jurgen Andersen en Volquard Iversen (Sleeswijk 1669) Zie afbeelding hiernaast.

Ook verschenen er Nederlandstalige reisjournalen waarvan hetItinerario van Jan Huygen van Linschoten uit 1596 en de "Gedenckwaerdige Beschrijvinghe" van Willem IJsbrandtsz Bontekoe uit 1646 tot de bekendste worden gerekend. Het Itinerario met zijn koersen en afstanden voor de vaart naar oost en west diende al snel als zeemansgids en werd op latere reizen telkens meegenomen.
Het journaal van Bontekoe werd als populair volksboek alleen al in de zeventiende eeuw niet minder dan 38 keer in de Republiek uitgegeven. Andere reisjournalen vonden vaak in gebundelde vorm hun weg naar het nieuwsgierige lezerspubliek. De bekendste bundel was het door Isaac Commelin samengestelde "Begin ende Voortgangh van de Vereenigde Neederlandsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie", dat in 1644 als tweedelig werk te Amsterdam werd uitgegeven.


Naar boven