Het Gooi

Het Gooi is een tot Noord-Holland behorende noordwestelijke uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. De oudste sporen van menselijke bewoning zijn vuurstenen werktuigen van ca. 50.000 v.C. Maar waarschijnlijk pas vanaf het mesolithicum (ca. 6000 v.C.) kwam er min of meer permanente bewoning. Uit de Romeinse tijd zijn slechts weinig bewoningssporen bekend. Het oudste voortlevende nederzettingspatroon kan zich wellicht al in voor-Karolingische tijd van Laren en Naarden uit hebben ontwikkeld.

De naam Gooiland is in de 14de eeuw opgekomen voor een deel van het gebied tussen de Vecht en de Eem dat omstreeks 968 als het graafschap Nardinclant door Wichman van Hamaland, met goedkeuring van keizer Otto I, werd geschonken aan de St.Vitusabdij van Elten. Ook de bisschoppen van Utrecht en de heren van Aemstel maakten aanspraken op dit gebied. In 1280 verkocht abdis Godelinde van Elten het bezit en haar rechten aan graaf Floris V van Holland.

Omstreeks 1300 ontstond een driedeling. Muiderberg en Laren kregen eigen rechtspraak en aan Naarden werden stadsrechten verleend. Bij het uitbreken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten in 1350 werd Naarden door de Hoeksen overvallen en verwoest. Voor de Hollandse graven was het bezit van dit gebied van strategisch betekenis omdat Naarden de enige begaanbare doorgang naar Holland beheerste. Graaf Willem V koos een gunstig punt voor de herbouw van de stad en hernieuwde in 1355 de stadsrechten. In 1396 werd het rechtsgebied van Naarden door hertog Albrecht uitgebreid tot het hele noordwesten van Goylant, dat toen werd losgemaakt van Muiderberg.

Westelijk van het Gooi lagen ontoegankelijke veenmoerassen. Vanaf de 14de eeuw werden deze in ontginning gebracht. Op de Gooise gronden kwam door houtkap ruimte voor akkerbouw en veeteelt. Het schijnt dat de bevolking toenam. Omstreeks 1300 werden aan de bewoners van het Gooi rechten verleend voor gemeenschappelijk gebruik van heiden en weiden (meenten), waaruit de ondeelbare Gooise Marke en de Erfgooiers zijn voortgekomen, die tot 1963 een stempel hebben gelegd op de ontwikkeling van het gebied.

Vanaf het begin van de 15de eeuw werd de weverij van belang. De schapen op de heiden leverden de grondstof en de Naardense marktrechten stimuleerden de afzet door het gehele graafschap, en via de in 1403 aangelegde zeehaven naar verre landen. Sinds de 17de eeuw nam de betekenis van Hilversum toe, dat door de Amsterdamse zandafgravingen bij 's-Graveland een bevaarbare verbinding had gekregen. Een grote ommekeer bracht de aanleg van een spoorwegverbinding in 1874. Daarmee is een bevolkingsgroei op gang gekomen die tot een sterke verstedelijking van dit natuurgebied heeft geleid.

Geschiedenis van de vestingstad Naarden


Naar boven